Abstracts

Belgische vluchtelingen in het VK tijdens de Eerste Wereldoorlog: de rol van vertaling in culturele transfers en identiteit in ballingschap

Met de inval van Duitsland in België op 4 augustus 1914 begint voor enkele weken een wrede bewegingsoorlog. Al snel nemen de Duitse troepen represaillemaatregelen voor het onverwachte verzet van de Belgen. Gewone burgers worden neergeschoten, huizen geplunderd en in brand gestoken. De verhalen over de wreedheden gaan de wereld rond en zorgen voor een massale vlucht. Uiteindelijk vluchten bijna anderhalf miljoen Belgen naar Nederland, het Verenigd Koninkrijk of Frankrijk.

Deze paper plaatst deze nog steeds weinig gekende transnationale geschiedenis in een context van culturele transfers en identiteit in ballingschap, met nadruk op de rol van vertalers en/of vertaling, en onderzoekt specifiek drie elementen.

De aanwezigheid van onzichtbare vertalers heeft er mee voor gezorgd dat getuigenissen uit tweede hand alsook in een vreemde taal hebben geleid tot het Bryce Report, een weapons of mass destruction avant la lettre. Tijdens hun verblijf in het VK wordt op het vlak van organisatie en communicatie het trauma van de vlucht en de ballingschap overweldigd door het pragmatische van het alledaagse: met de opvang van de Belgen vertaalde de Britse persistence en resilience zich reeds in de Eerste Wereldoorlog in een ‘carry on’ attitude. Een deel van die communicatie, zowel persberichten als (secundaire?) literatuur over België, zorgde reeds tijdens, maar vooral ook na de oorlog, voor een vreemde vorm van postmemory. Hierbij worden de mythes van Poor Little Belgium, Gallant Little Belgium en Brave Little Belgium nader bekeken.

Voor elk van deze drie elementen wordt rol van vertaling, vaak in een trilinguale onderlinge relatie, verder uitgelicht.

Christophe Declercq (University College London)

Na een opleiding vertaling en enkele jaren als vertaler aan verschillende bedrijven, begon Christophe in 2002 vertaling te doceren in London, eerst aan Imperial College en sinds 2013 aan UCL. De laatste tien jaar is hij ook deeltijds verbonden aan de Universiteit van Antwerpen. Hij behaalde aan Imperial een doctoraat over Belgische vluchtelingen in het VK tijdens de Eerste Wereldoorlog, a cross-cultural study of identity in exile. Christophe is betrokken (geweest) bij verschillende WO1-herdenkingsinitiatieven, zowel academische als publiekelijke. Hij organiseerde mee de Flanders House Remembers Series te Londen en de congressen Languages and the First World War (i.s.m. UA), waarover twee volumes verschenen bij Palgrave-MacMillan, en Beyond Flanders Fields.

Over het onderwerp van Belgische vluchtelingen spreekt Christophe vooral in Engeland: van London tot Stirling, van Newcastle tot Rhyl en Aberystwyth. In België gaf hij lezingen voor o.a. War and Remembrance gidsenvereniging (Zonnebeke), het Centrum voor Vrijzinnigen Hasselt, het Ministerie van Onderwijs (Herinneringseducatie) en het Rijksarchief Hasselt. Hij werkte mee aan WO1-tentoonstellingen in Alexandra Palace, In Flanders Fields Museum en heeft bij Amsab-ISG gewerkt als onderzoeker voor een online tentoonstelling gewerkt. Christophe werkte verschillende keren samen met de BBC (televisie, radio en magazine) en VRT (Terzake en Journaal).

De vergeten stem van de Chicano’s in de V.S.: een analyse van de Spaanse vertaling van The Brick People van Alejandro Morales

In 1988 publiceerde de Chicano auteur Alejandro Morales de historische roman The Brick People over het leven van Mexicaanse arbeiders in een steenbakkerij in Los Angeles in de eerste helft van de twintigste eeuw. Simons Brickyard, opgericht door Reuben Simons vanuit een utopische visie, had alle voorzieningen voor de werknemers en hun families en leek wel een ideale wereld. In werkelijkheid werden de Mexicanen uitgebuit en gediscrimineerd. De roman is een fictieve weergave van een stukje geschiedenis van de Chicano’s die vaak vergeten of verzwegen werden in de officiële geschiedschrijving van de V.S. Met deze literaire getuigenis, gebaseerd op het leven van zijn ouders, wil Morales een stem geven aan de Chicano’s en het onrecht aanklagen.

Het boek werd pas in 2010 vertaald naar het Spaans door Isabel Díaz Sánchez met de titel Hombres de ladrillo. In de eerste plaats bestuderen we de vertaling zelf, met aandacht voor de manier waarop de vertaalster is omgegaan met de meertaligheid in de brontekst. Daarbij baseren we ons o.a. op Callahan (2004) en Grutman (2009). In de tweede plaats gaan we na in hoeverre de Spaanse vertaling deel uitmaakt van een ruimer maatschappelijk project. Opvallend daarin is het feit dat de auteur zelf in een voorwoord van de Spaanse uitgave iedereen bedankt die de vertaling heeft mogelijk gemaakt. Naast de tweetalige Chicano-bevolking in de V.S. richt deze vertaling zich op een ruimer doelpubliek: de hele Spaanstalige wereld en Mexico in het bijzonder. Ook voor de Mexicanen zijn de Chicano’s vaak een vergeten bevolkingsgroep. De vertaling naar het Spaans verklaart zich vanuit de noodzaak om ook buiten de V.S. gehoord te worden, maar wellicht ook vanuit het verlangen om de tekst te laten weerklinken in de taal van de Mexicaanse hoofdpersonages. Hierbij verwijzen we naar studies over getuigenisliteratuur in Latijns-Amerika (Randall 1992, Sklodowska 1992).

An Van Hecke (KU Leuven)

An Van Hecke is docente Spaans en coördinator van de Master Vertalen aan de Faculteit Letteren, KU Leuven Campus Antwerpen. Ze studeerde Romaanse Filologie aan de KU Leuven (1990), behaalde een Masterdiploma aan de UNAM (Mexico) in Latijns-Amerikaanse Studies (1993) en een Doctoraat in de Taal- en Letterkunde aan de Universiteit Antwerpen met een proefschrift over de Guatemalteekse schrijver Augusto Monterroso (2005). Haar boek Monterroso en sus tierras (2010) werd gepubliceerd bij de uitgeverij Universidad Veracruzana in Mexico. Ze legt zich toe op literatuur uit de 20e en 21e eeuw uit Latijns-Amerika, met focus op migratie, ballingschap, (post)nationale identiteit, interculturele relaties en intertekstualiteit. Haar huidig onderzoek richt zich onder andere op self-translation, tweetaligheid en code-switching in Chicano literatuur.

Via via en terug? De oorlogstrauma’s uit Joe Sacco’s Bosniëstrips in Nederlandse en Bosnische vertaling

Vooral dankzij Art Spiegelmans gelauwerde Maus: A Survivor’s Tale (1991), over hoe de vader van de verteller(/auteur) Auschwitz heeft overleefd, behoeven strips en/of graphic novels al lang geen introductie meer binnen de trauma studies. Binnen de translation studies blijft het medium, hoewel strips al decennialang op grote schaal vertaald worden, vooralsnog opvallend ondervertegenwoordigd. Deze paper belicht de drie ‘Bosniëstrips’ van de Maltees-Amerikaanse graphic journalist Joe Sacco: Safe Area Goražde: The War in Eastern Bosnia, 1992-95 (2000), The Fixer: A Story from Sarajevo (2003) en War’s End: Profiles from Bosnia, 1995-96 (2005).

Eerst tonen we (aan) hoe opvallend veel belang Sacco in zijn lijvige ‘stripreportages’ over de Joegoslavische burgeroorlog hecht aan de onmisbare rol van tolken en andere tussenpersonen (zogenaamde, al dan niet louche fixers) bij het overbrengen van de oorlogsgetuigenissen. Doordat Sacco de gewoonte heeft niet alleen de getuigen van de oorlogsgruwel een stem en een getekend beeld te geven, maar ook zichzelf (de journalist) en de Bosnische tolken, wordt de lezer-kijker voortdurend geconfronteerd met de ‘via via’-weg die de trauma’s hebben afgelegd alvorens in de stripreportages te belanden. In vertalingen van Sacco’s Bosniëstrips komt daar logischerwijze nog een extra ‘omweg’ bij.

Met behulp van Klaus Kaindls stripvertaaltaxonomie – maar met extra aandacht voor het specifieke van (bv. de belettering van) traumagetuigenissen en de scènes met het broken English van de Bosniërs met wie Sacco zonder tolk sprak – bestuderen we de Nederlandse en Bosnische vertalingen van Sacco’s Bosniëstrips. Via de ‘Nederlandse’ casus presenteren we die taxonomie, maar staan we ook stil bij hoe de vertalers met de in Nederland gevoelige Srebrenicapassages zijn omgegaan. Bij de ‘Bosnische’ casus krijgen we de nogal bevreemdende situatie dat Sacco’s geïnterviewden hier als het ware ‘opnieuw’, maar pas voor het eerst in vastgelegde vorm, Bosnisch spreken. Behalve de beladenheid inherent aan de publicatie van dergelijke strips in ex-Joegoslavië bekijken we ook hoe ‘hineininterpretierend’ zo’n ‘terugvertaling’ soms kan of moet zijn. Het ‘teruggeven’ aan de getraumatiseerden van hun Bosnische stem is binnen de Bosnisch-Kroatisch-Servische – om een gangbare politiek correcte term te gebruiken – context allerminst een sinecure.

Michel De Dobbeleer (UGent) en Beba Moravčević (UGent)

Michel De Dobbeleer (PhD Oost-Europese talen en culturen), slavist, classicus en italianist, onderzoekt tijdens zijn postdocproject (Universiteit Gent, 2015-2018) de (re)presentatie van de Oost-Europese letteren in 19e-eeuwse wereldliteratuurgeschiedenissen. De beschikbaarheid en verspreiding in westerse vertalingen, bloemlezingen… van de Oost-Europese literaturen behoort dan ook tot zijn voornaamste onderzoeksinteresses. Inzake literatuur in vertaling publiceerde hij over pseudovertalingen (‘tussen’ Rusland en het Westen) en over Elsschots Kaas in de Sovjet-Unie. Ander onderzoek binnen het domein van de world literature studies betreft o.a. (vertalingen van) literatuurgeschiedenissen, westerse verstrippingen van Slavische klassiekers en het thema van de belegering in zgn. world epics.

Slobodanka Beba Moravčević (MA Literatuurwetenschappen en Servische taal) houdt zich bezig met literair, folkloristisch en (Slavisch) mythologisch onderzoek, in het bijzonder met ‘codes’ en reminiscenties in de Servische epische poëzie en de Oost-Europese literatuur van de twintigste eeuw. Thans doceert ze Bosnisch-Kroatisch-Servisch aan de Universiteit Gent en bereidt ze een doctoraat voor omtrent de pioniersrol van de Servische taalkunde in de verspreiding van de ideeën van de semiotische school van Tartu-Moskou.

La douleur vertalen, de pijn vertalen

De pijn verscheen in 1985. Het is de Nederlandse vertaling van La douleur van Marguerite Duras (P.O.L. 1985). De vertaling is van de hand van Jan Versteeg. We zullen in het eerste deel van de bijdrage de passages analyseren waarin het woord ‘douleur’ expliciet voorkomt en bekijken hoe Versteeg die passages vertaalt. Die passages hebben betrekking op het einde van de Tweede Wereldoorlog, maar kunnen, moeten ook in een breder perspectief worden geplaatst. In het tweede deel van de bijdrage proberen we onze bevindingen uit het eerste deel te verbinden met Duras’ vertaalopvatting. Die opvatting heeft ze onder andere verwoord in de Quatrièmes Assises de la traduction littéraire (Arles 1987). Is er een verband tussen het vertalen van de pijn en de vertaling als pijnlijke ervaring? Kunnen pijnsymptomen in een vertaling worden opgespoord? Dat zijn de vragen die we proberen te beantwoorden.

Winibert Segers (KU Leuven), Henri Bloemen (KU Leuven) & Gys-Walt van Egdom (Zuyd Hogeschool)

Winibert Segers is verbonden aan de KU Leuven Campus Antwerpen. Hij begeleidt vertaalateliers ‘Administratief vertalen’ en ‘Medisch vertalen Frans Nederlands’. Zijn onderzoeksdomeinen: vertaalevaluatie en vertaaltheorie.

Gys-Walt van Egdom is verbonden aan Zuyd Hogeschool (Vertaalacademie) en Vrije Universiteit Brussel. Hij doceert vertaalwetenschap, terminologie en vertaal- en communicatieonderzoek. Tevens verricht hij onderzoek naar vertaling.

Getuigenis, literatuur en vertaling in Michel Tourniers Le Roi des Aulnes

Binnen het oeuvre van Michel Tournier (1924-2016) heeft zijn roman Le Roi des Aulnes (1970) verreweg de meeste reacties opgeroepen, met name vanwege het perspectief van de hoofdpersoon, een nazi-collaborateur (vgl. Amossy 2001, Spiessens 2013). Het is uitgerekend deze Tiffauges die in de ontknoping van de roman het joodse vluchtelingetje Ephraïm redt, een episode die door critici (Améry 1973) en enkele academici (Friedländer 1984) als te gekunsteld, onwaarschijnlijk en onkies is ontvangen (Fischer 1977, Corjanus 2015).

Voor zijn roman deed Tournier uitvoerig historisch onderzoek. Zijn studievriend Hellmut Waller was inmiddels als ‘Staatsanwalt’ betrokken bij veel processen tegen oud-SS’ers en kon zo Tournier van veel historisch materiaal voorzien. (Worton 1995) Het personage Ephraïm baseerde Tournier op getuigenissen van Yehuda Bacon, die als kind de Holocaust overleefde (p. 584, note 16). Bij de wijze waarop Tournier deze getuigenissen hergebruikte (Eickelkamp 2008) kan men zich afvragen of er sprake is van toe-eigening of zelfs effectbejag, of juist van een (weliswaar literaire) voortzetting van een getuigenis, te beschouwen als ‘témoigner pour le témoin’ (Prstojevic 2012) of als ‘re-enactment’ (van Alphen 1997).

Tournier, die vloeiend Duits sprak, zette voor zijn roman zelf het Duits van Bacon om in het Frans. Voor zijn vertaling van Le Roi des Aulnes kon Waller teruggrijpen op de vele Duitse bronnen die Tournier gebruikt had. Dit maakt onderlinge vergelijking van deze episode zeer interessant, evenals de keuzes in de Nederlandse vertaling uit 1971.

In een omgeving waar voornamelijk sprake is ‘nazi speak’, de tot zwijgen gedwongen Jungmannen in de Napola en Tiffauges’ eigen rudimentaire Duits, valt het rijke, allegorische spraakgebruik van Ephraïm des te meer op. (Horowitz 1997) Of het nu gaat om getuigenis, geschiedschrijving of vertaling, de narratieve processen in Le Roi des Aulnes roepen impliciet voortdurend vragen op rondom de grenzen aan de taal (Young 1990, Meretoja 2014).

Marjolein Corjanus (zelfstandig onderzoeker)

Marjolein Corjanus studeerde Franse Taal- en Letterkunde en Toegepaste Taalwetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Zij is werkzaam als vertaler, redacteur en recensent. Daarnaast is zij sinds 2007 zelfstandig onderzoeker op het gebied van de moderne (Franse) letterkunde, onder supervisie van Prof. S.A. Levie. Eerder publiceerde zij over de (ethische) receptie van het werk van Tournier en over ethos en ‘sincerity’ in Holocaust-fictie en -non-fictie.

Primo Levi’s Duitse brieven, over de precisie van woorden

Uitgaande van Agambens analyses van taalgebruik en getuigenis in relatie tot subjectivering en de-subjectivering in de essays ‘Forma-di-vita’ in Mezzi senza fine en ‘L’archivio e la testimonianza’ in Quel che resta di Auschwitz, wil ik in mijn paper focussen op Primo Levi’s visie en praktijk van het getuigen en vertalen. Vooreerst wil ik focussen op een inhoudelijke bespreking van zijn I sommersi e i salvati, in het bijzonder de hoofdstukken ‘Comunicare’ en ‘Lettere di tedeschi’ die beide verwijzen naar brieven die Levi heeft geschreven of willen schrijven (naar thuis vanuit Auschwitz in het eerste geval) of heeft ontvangen en beantwoord (van Duitse lezers na de Duitse vertaling van Se questo è un uomo in het tweede geval). Ik wil vooral aandacht besteden aan het laatstgenoemde hoofdstuk dat een reflectie is op de omstandigheden en een partiële neerslag vormt van het ongerealiseerde ‘Duitse project’ (de publicatie van de 40 brieven die Levi ontving en zijn antwoorden). Levi verwijst tevens naar de correspondentie die hij voerde over het project met de Frankfurter socioloog Kurt H. Wolff en de brieven die hij voordien wisselde met de Duitse vertaler, Heinz Riedt. Vervolgens wil ik stilstaan bij de stijl van Levi’s getuigenisteksten, de narratologische kenmerken, het ‘plurilinguismo’ en de ‘rationele’ helderheid – de getrouwe en accurate precisie (van woorden) – waardoor zowel de getuigenissen als de vertalingen die hij maakte worden getypeerd. Op die manier wil ik komen tot een begrip van de aard en hoedanigheid van de getuigenis (van feitelijke gebeurtenissen, in verhalende vorm, in het gezichtspunt van wie de gebeurtenis heeft ervaren), tot inzicht in de aard en hoedanigheid van het vertalen (incluis, vertaald worden), en zo Levi’s visie onderschrijven over de onlosmakelijke relatie tussen getuigen, vertalen en ethiek. Terwijl het getuigen vertrekt vanuit een particulier, subjectief en dus per definitie niet universeel gezichtspunt sluit het de andere, de algemeenheid en het veelvoud van perspectieven in en tegelijk vereist het een neutrale, zakelijke, niet bevooroordeelde precisie van woorden die de ervaring of gebeurtenis accuraat weergeven.

Sonja Lavaert (VUB)

Sonja Lavaert is filosoof en Italianist. Ze doceert moderne filosofie en filosofie van de Verlichting, taal en maatschappij, taal- en beeldtheorie, vertaalkunde en Italiaanse cultuur in de Vrije Universiteit Brussel (VUB). Ze publiceerde artikels over vroegmoderne politieke filosofie, radicale actuele filosofie, kritische theorie, kunstfilosofie, Italiaanse literatuur en vertaalkunde. Ze is de auteur van Het perspectief van de multitude (Brussel, 2011) en samen met Winfried Schröder editor van The Dutch Legacy. Radical Thinkers of the 17th Century and the Enlightenment (2017). Haar huidig onderzoek focust op de filosofische representatie van de geschiedenis en de genealogie van politieke en ethische concepten in het interdisciplinaire gebied van de filosofie, literatuur, taal en vertaalkunde.

Translating Testimony (Keynote)

Because the horrors of European history have typically involved perpetrators and victims speaking different languages, testimonial texts by survivors often contain many words and expressions in other languages. Some of these are specific to the institutions in play (camp talk, army language, political terms), some are more broadly cultural (prayers, songs, expletive language), and some are exclusive to the traumatic events portrayed. Primo Levi, in Survival in Auschwitz (Se questo è un uomo, 1948) suggests that the jargon developed by his multilingual comrades in the camp was potentially the seed of a pan-European language of peace, but that prospect was obviously set aside at the end of the war, and even more firmly rejected by the language provisions of the Treaty of Rome in 1957. As a result, there has been no blending of the European tongues: yet the testimonies of survivors are almost never written entirely in any one of them. What I have elsewhere called L3 is always a problem for translation. In the case of testimonial literature, the requirement not just for accuracy in translation, but for authenticity in the language used often puts translators in a variety of awkward positions. My aim in this talk is to survey five different types of translation difficulty arising from the implicit and explicit linguistic hybridity of Holocaust testimony. My examples all come from a French context and involve translation into French as well as English. They are, in order: the “books of memory” published in Paris in Yiddish in the immediate post-war years; Elie Wiesel’s La Nuit (1956), and its predecessor work in Yiddish; Perec’s W ou le souvenir d’enfance (1975); Claude Lanzman’s Shoah (1980); and the long-lost diary of Hélène Berr (published 2008), which sets translators the additional challenge of a work written without the historical hindsight that is inseparable from our own reading of the tekst.

David Bellos

David Bellos studied Modern Languages at Oxford and taught French at Edinburgh, Southampton and Manchester before moving to Princeton, where he is Meredith Howland Pyne Professor of French and Comparative Literature and Director of the Program in Translation and Intercultural Communication. Initially a scholar of nineteenth-century French literature, he is the author of major biographies of three twentieth-century figures, Georges Perec, Jacques Tati and Romain Gary. David Bellos has also translated more than thirty books from French, including works by Perec, Kadare, Vargas, Simenon and Fournel. His irreverent introduction to translation studies, Is That A Fish in Your Ear? Translation and the Meaning of Everything, was shortlisted for the Los Angeles Times Book Prize and the National Book Critics’ Circle Award in 2011. His most recent book, The Novel of the Century. The Extraordinary Adventure of Les Misérables (2017), has just won the American Library in Paris Book Award. David Bellos holds the rank of officier in the Ordre national des Arts et des Lettres.